Mensen vragen mij wel eens: “waar is dat fanatisme voor Ajax eigenlijk begonnen?” Wat is er vroeger gebeurd dat je nu zo gek bent op deze club? Om daar een goed antwoord op te geven, kan ik mij de volgende gebeurtenis in flarden nog herinneren.

Die flarden beginnen heel lang geleden en wel op 24 oktober 1976. Mijn allereerste wedstijd in een voetbalstadion.  Ik kan mij nog goed herinneren, dat mijn vader trambestuurder op lijn 9 was. Iedere Amsterdammer (en Ajax supporter van buitenaf) wist waar lijn 9 zijn eindpunt (of beginpunt, ligt eraan waar je vandaan kwam) had liggen. Het eindpunt lag op de Middenweg, Watergraafsmeer. Daar zat ik op schoot bij mijn vader. Ik vond het prachtig. Ik mocht toen aan het stuurwiel (die hadden de trams toen nog) draaien als kleine jongen. Fantastisch vond ik dat. Maar helemaal geweldig was het dan, dat ik daarna met de trambestuurders mee het stadion in mocht. In de tempel, die De Meer heette. Toen was het de regel dat alle trambestuurders gratis, vanwege bewezen diensten, naar binnen mochten. En oogluikend werd een jong ventje, dat aan de hand van zijn vader meeliep, toegestaan.

Daar in De Meer, waar je je kon vergapen aan  Ruud Geels, aan de jonge Denen Lerby en Arnesen, Schoenaker, Ling en vooral aan kleine Simon Tahamata. Simon was vaak niet te houden. De publiekslieveling in De Meer, net als de knotsgekke La Ling. Ajax was toen niet meer zo goed als in de gloriejaren van de begin jaren ’70. De gouden tijden waren dan wel voorbij , maar Ajax zou dat jaar “gewoon” weer kampioen worden. Supporter was ik toen nog niet, daar was ik nog te klein voor. Maar de sfeer, de entourage, het fantastische grasveld, het publiek (kritisch en cynisch) en de spelers in dat fantastische shirt. Die dag dat ik voor de eerste keer aanwezig was in De Meer, werd ik als kleine jongen verliefd op de club, Ajax. Dat ik een echte Amsterdammer was, hielp uiteraard wel. Als Amsterdammer voel je de trots voor de stad. En Ajax staat uiteraard bovenaan de lijst uithangborden van de stad Amsterdam.

Toen ik in De Meer als kleine jongen rondliep en vooral doodstil zat, wist ik dat ik verkocht was. Dit was mijn club, mijn ideaal! Aan de hand van mijn vader daalde ik de tribunes af. Toen was kunststof uit den boze. Nee, je zat gewoon op houten bankjes. Maar wat gaf het! Daar zat je dan te kijken naar de spelers, onderwijl alle geluiden in je opnemend. Ik zat daar toch maar als kleine jongen, terwijl de kinderen in de klas jaloers op mij waren.

Na de begin jaren ’80 ging ik samen met mijn broertje. Inmiddels waren we allebei helemaal gek van Ajax. Op straat (toen hadden we nog geen PlayStation, DS of Xbox) speelden we de wedstrijden altijd na. Ik weet nog dat ik een keer Edwin Bakker was. Leuke triviavraag als je weet wie dat is. Edwin Bakker had net als debutant (in die tijd was het traditie dat een debutant altijd scoorde) gescoord. En op straat was ik dan gewoon Edwin Bakker. Ik scoorde en juichte net als Bakker. Terwijl ik de week erop Rob Rijnink was. Zo was ik iedere week iemand anders. Inmiddels zat ik ook op een voetbalclub, waar ik de spits was. Als kleine jongen droomde je maar van één ding, dat je later in De Meer zou mogen spelen. Samen met mijn broertje hadden we de afspraak dat ik spits was en dat hij de voorzetten zou geven. Urenlang speelden we op straat, vaak met een hele grote groep en anders waren we gewoon met z’n tweeën. Maar altijd waren we Ajax! Want voor een andere club wilde je en kon je niet zijn.

Inmiddels heb ik kinderen en zijn we allemaal ouder geworden. De knieën zijn (veel) minder geworden, waardoor het zelf voetbal spelen ook lastiger wordt. Maar één ding is gebleven, namelijk de liefde voor de club.  Amsterdam, de stad waarin Ajax groot is geworden. De succesvolste club van Nederland, de meest aansprekende club van Nederland en de club die de beste spelers heeft voortgebracht. Zoveel successen de laatste tientallen jaren, waarin wij ons hebben mogen vergapen aan topspelers. Van Basten, Olsen, Rijkaard, Bergkamp, Huntelaar, Zlatan, Van de Vaart, Sneijder, Suarez en vele, vele, vele anderen.

Mijn zoon gaat nu mijn rol als Ajax-fanatiekeling langzaam overnemen. Als ik ’s ochtends wakker word, luister ik heel stiekem aan zijn deur. Dan hoor ik de geluiden van Fox Sports en weet ik dat hij voetbal aan het kijken is. Mijn vrouw zegt wel eens, dat het eng (en niet normaal) is dat hij zoveel al weet. Namen kent hij, maar hij maakt ook de zinnen van de commentatoren (van wedstrijden) af die weken geleden daarvoor gespeeld zijn.

Mijn volgende moment van trots is dan ook het moment dat ik mijn zoon voor het eerst naar Ajax mag meenemen. Het is de dag 10 augustus 2014 en Ajax speelt die dag tegen Vitesse. Inmiddels is De Meer verandert in de Arena. Maar ook voor mijn zoon geldt: Ajax is zijn club. En voor hem is het dan als 4-jarig jongetje fantastisch om zijn helden in het echt te zien. Hij heeft nu zelfs een seizoenkaart in de Arena. Als hij dan zo naast me zit en mijn broer zit aan de andere kant, dan denk ik vaak dat de tijd stil heeft gestaan.

Veertig jaar geleden zat ik in De Meer met mijn vader. Als klein jongetje sprong ik op en schold ik mee met (het nog steeds) kritische en toch ook fantastische publiek wat Ajax rijk is. Als ik tegenwoordig naast mij kijk, zie ik mijn evenbeeld naast mij zitten. De jaren zijn voorbij gevlogen sinds die ene dag in 1976, op één ding na: de beleving die wij hebben als echte supporters van de club.

Ajax is dan ook een liefdevol doorgeefluik geworden voor velen!