Op 18 maart vierde Ajax zijn 118-jarig bestaan. Dit is vaak reden om terug te kijken, de archiefkasten in te duiken op zoek naar opvallende statistieken en mooie verhalen van vroeger op te halen. Ook ik dook in de dagen na het jubileum in de annalen om te kijken hoe Ajax er voorstond ten tijde van de laatste keer dat Ajax 118 jaar bestond. Daarvoor moeten we helemaal terug naar het seizoen ‘17/’18. De laatste keer dat Ajax 118 jaar bestond was namelijk in 2018, zo’n 118 jaar na de oprichting in1900. Ik stuitte op de meest merkwaardige verhalen.

Want het is nu misschien moeilijk voor te stellen, maar in die tijd rommelde het flink bij Ajax. Het was een van de meest absurde seizoenen van de club ooit. Aan het begin van dit krankzinnige seizoen waren de supporters een beetje verwend. Het seizoen voorafgaand aan het toenmalige 118-jarige jubileumseizoen was een geweldig feest voor hen. Toch won Ajax dat jaar uiteindelijk geen prijzen. Het werd tweede in de nationale competitie, die toen Eredivisie heette. Ajax reikte echter wel tot de finale van de Europa League, dat anno 2017 gold als het kleine broertje van de Champions League. Een uitzonderlijke prestatie in een tijd waarin het Nederlandse voetbal zich in een impasse bevond en Europees succes nagenoeg uitgesloten was. We waren voorbijgestreefd door landen als Griekenland en Zwitserland en wisten nog zelden potten te breken in Europa. De finale ging helaas kansloos met 2-0 verloren tegen het gerenommeerde Manchester United. Maar Ajax stond weer op de kaart.

De jubelstemming van de supporters was vooral het resultaat van het avontuurlijke spel van de Amsterdammers. Onder de nieuwe trainer Peter Bosz oogde het spel magisch. De supporters waren op dat moment het boring Ajax onder de Nederlandse trainer Frank de Boer gewend. Bezoekerssaantallen liepen in die jaren terug en veel fans vonden het spel niet om aan te zien. Maar Peter Bosz kreeg de supporters weer op de banken.

Je zou denken, niets aan de hand. Hier kon de club op voortborduren. Leg die trainer vijf jaar vast en de prijzen zullen binnenstromen. In het seizoen van de vorige keer dat Ajax 118 jaar bestond ging echter alles anders. Er was intern ruzie, waardoor Peter Bosz vertrok. Hij ging aan de slag bij Borussia Dortmund, dat op dat moment gold als internationale topclub. Hij werd er na een paar maanden al ontslagen en heeft voor zover bekend daarna nooit meer een andere club getraind.

Het vertrek van Bosz bij Ajax was het gevolg van een interne machtsstrijd bij de club. In het tijdperk dat ik hier beschrijf wist men nog niet zo goed hoe je een degelijke organisatie op touw moet zetten. Ajax kende een rommelige structuur met een technisch hart, Raad van Commissarissen, aandeelhouders en Carlo l’ami. Allen met hun eigen belangen. Uiteindelijk bleek er te veel macht te liggen bij een paar personen die eigenlijk juist de cultuur van de club moesten bewaken.

Het gezeik begon al rond het al dan niet vrijwillige vertrek van Bosz. Ajax bestond uit twee kampen: het kamp Bosz, dat de trainer wilde behouden, en het kamp niet-Bosz, dat bestond uit mensen die moesten vrezen voor hun eigen plekje als Bosz zou blijven. Laatstgenoemde kamp trok aan het langste eind en deed dit niet veel later nog eens toen Marcel Keizer werd aangesteld als nieuwe trainer. Keizer was de eerste keus van kamp niet-Bosz. Keizer was een jaar lang trainer geweest van Jong Ajax en had dat naar behoren gedaan. Bovendien was hij bevriend met (een deel van) kamp niet-Bosz.

De nieuwe trainer kende een verschrikkelijke tijd in het eerste deel van het seizoen waarin Ajax voor het laatst een 118-jarig jubileum vierde. Het begon al in de voorbereiding, toen Ajax een van de meest traumatische gebeurtenissen in de geschiedenis van de club te verwerken kreeg. Supertalent, modelprof en kind van de club Abdelhak Nouri zakte bij een oefenwedstrijd in elkaar en zou nooit meer kunnen voetballen.

De ploeg was onthutst, ontmand en raakte in de weken, maanden erna stuurloos. Ajax werd al in de voorrondes uitgeschakeld voor Europees voetbal. Al snel bleek dat de trainer veel te snel naar voren was geschoven en duidelijk ervaring op het hoogste niveau ontbeerde. Tot overmaat van ramp liet de club zijn beste verdediger voor een riant bedrag vertrekken naar Tottenham Hotspur. De Colombiaan Davinson Sanchez had slechts één seizoen voor Ajax gespeeld en deed dat fantastisch. In het begin van de 21ste eeuw gold Ajax vooral als opleidingsclub. Er braken veel talenten voor, maar zij vertrokken doorgaans net zo snel als ze gekomen waren. Ajax stond er daarom financieel erg goed voor, omdat zij veel inkomsten uit transfers genereerden, maar de supporters zagen liever dat Ajax ofwel beter zijn best deed om spelers te behouden, ofwel zelf meer investeerden in spelers met al die miljoenen die stonden te verpieteren op de bank.

De verkoop schoot bij veel supporters dan ook in het verkeerde keelgat, het gemor zwengelde aan. Zij vonden dat Ajax hiermee weinig ambitie toonde en zagen terstond alles wat Peter Bosz het jaar ervoor had opgebouwd in een paar weken door de vingers glippen. Hun club kon weer beginnen bij af. En intern bleef het rommelen. De prestaties op het veld lieten te wensen over, trainer Keizer leek niet te weten wat hij met de situatie aan moest en kreeg weinig hulp van de personen die hem naar voren hadden geschoven. Uitgerekend op het moment dat hij na een paar knappe overwinningen de boel op de rails leek te krijgen, werd hij de laan uitgestuurd. Uitschakeling in de beker tegen FC Twente, een sympathiek dorpsclubje dat toentertijd op het randje van faillissement balanceerde.

Na het ontslag van Keizer barstte de bom. Kamp-Bosz, als je de verhalen moet geloven bestaande uit geniepige op macht beluste lisperaars, werd op straat gezet. Beschuldigingen over en weer volgden, zonder al te veel gevolgen. De regie van de club kwam in handen van de overblijfselen van het technisch hart, zoals dat in die tijd werd genoemd. Edwin van der Sar en Marc Overmars, twee ex-voetballers van Ajax, namen de touwtjes strak in handen. Zij zorgden ervoor dat Erik ten Hag werd aangesteld als trainer van Ajax 1. Ten Hag kwam over van FC Utrecht, de enige profclub van de stad Utrecht, de huidige hoofdstad van de provincie Utrecht. Hij werd gezien als de aanvoerder van het Nederlandse trainersgilde.

Maar ook hij kon het kritische Ajax-publiek niet rustig krijgen. Er waren openlijke twijfels of zijn speelstijl wel bij een club als Ajax paste. Dus: gemor. Er was heimwee naar het vorige seizoen. Ondertussen liep de grote concurrent PSV steeds verder weg zonder goed te spelen, onbedreigd richting het kampioenschap. PSV was een club uit de stad Eindhoven in Noord-Brabant, dat toen nog bij Nederland hoorde. Vrijwel iedere Nederlander zag dat Ajax beter voetbal speelde dan zijn rivaal, wat ook terug te zien was in het doelsaldo, dat ruim in het voordeel van de Amsterdammers uitviel. De Brabanders hadden winnen echter tot kunst verheven en Ajax was te wispelturig om een gooi te doen naar het kampioenschap.

Het Ajax uit die tijd had geweldige talenten. Maar gezien in de tijdgeest van die periode in de Ajax-geschiedenis hoefde dat niet per se een voordeel te zijn. Je moet je voorstellen dat in de jaren ’10 het Europese topvoetbal werd geregeerd door maffia-achtige figuren die zichzelf spelersmakelaar noemen. Pater familias van het gilde was een pizzabakker die zichzelf Mino Raiola noemde. Hij hield de jonge spelers knisperend snoepgoed voor, waardoor hij ze op kon nemen in zijn familie, die hierdoor alsmaar groeide en meer invloed kreeg. Een club als Ajax kon daar niets tegen beginnen. Een leegloop dreigde, Ajax zou waarschijnlijk weer geen kampioen worden en het vertrouwen in de organisatorische vaardigheden van de Ajax-bestuurders was tot het nulpunt gedaald.

En dan was er tot overmaat van ramp nog gesteggel over het stadion. Toen twee jaar voor betreffend 118-jarig jubileum Johan Cruijff – volgens de overlevering de beste voetballer die ooit voor Ajax heeft gespeeld – overleed, werd aangekondigd dat het stadion van Ajax zijn naam zou gaan dragen. Het stadion heette sinds de bouw in de jaren ’90 van de eeuw daarvoor de Amsterdam ArenA. Alle betrokken partijen hadden beloofd dat het stadion omgedoopt zou worden tot de Johan Cruijff ArenA. Het probleem is echter dat dat in die tijd niet zomaar 1, 2, 3 kon. Geld was destijds immers nog erg belangrijk. Dus was men in het seizoen ‘17/’18 nog steeds aan het ruziën. De zaak was inmiddels zo ver geëscaleerd dat de familie van Johan Cruijff op het punt stond om alles af te blazen.

Zover kwam het gelukkig niet. Maar over het einde van de competitie in dat jaar kon ik niets meer terug vinden. Maar het zag er niet goed uit voor de club. Waar de zon het jaar ervoor nog uitbundig had geschenen in Amsterdam, was het dit jaar noodweer. Van begin tot eind. Ja, het was me het jaartje wel, de laatste keer dat Ajax 118 jaar bestond. U zult begrijpen dat het in die tijd bepaald niet makkelijk was om een Ajax-supporter te zijn. Maar gelukkig is alles nu anders.