“Ja, alles is helemaal geweldig hier papa”, zegt Nemanja Gudelj door zijn Huawei telefoon. Het technische hoogstandje, het nieuwste model, is het enige wat nog doet denken aan zijn tijd in Amsterdam. “Alles hier is supermooi en hypermodern. Ze hebben het echt goed voor elkaar hier. Ik heb laatst Lavezzi in het echt gezien papa”, vervolgt hij. Om uiteindelijk af te sluiten met “Ja papa, ik eet wel gezond. Ze gooien hier ook gewoon groenten in de wok. Ja, ik ook van jou hoor. Doe je de groetjes aan Dragi?”
Terwijl hij een drieënhalf seconden durende zucht slaakt, drukt hij op het rode icoontje dat bedoeld is om een gesprek te beëindigen. Met het bijna overdreven lange uitademen zakken zijn schouders weer omlaag. Overdreven is het echter niet. Hij zit immers in zijn eentje in zijn appartement. Er is niemand aanwezig voor wie hij de stoere grote jongen moet uithangen. Hij sjokt naar de koelkast. Op de kast prijkt een papiertje met een in Microsoft Excel gefabriceerde tabel die moet doorgaan voor agenda. Er staan eigenlijk alleen maar grote kruizen op.
Een blik in de koelkast leert hem dat hij geen sap meer in huis heeft. Dus pakt hij zijn jas, gaat hij met de lift naar de begane grond en sjokt naar de ingang van het complex. Buitengekomen trapt hij tegen een steentje. ‘Kop op Nemanja, je bent een grote meneer hier’, denkt hij bij zichzelf terwijl hij de rug recht. Hij zwaait naar de overkant als hij vermoedt dat iemand oogcontact met hem zoekt. Nadat hij een onbegrijpende blik teruggeworpen krijgt, kruipt hij weer in zijn jas. Terwijl hij wat verder schuifelt kijkt hij op tegen de enorme poster van een Chinese basketballer op een wolkenkrabber van aanzienlijke proportie. Op twee meter afstand pakt iemand een fotocamera, tegenover de fotograaf stellen twee vrouwen zich op om te poseren. “Ah, of course, no problem”, roept Gudelj ze toe en gaat lachend tussen de twee vrouwen in staan met beide duimen naar de vervuilde lucht wijzend. Nadat hij de pose zo’n twintig seconden heeft vastgehouden, er nog geen foto is gemaakt en zowel de fotograaf als de twee vrouwen enkele meters naar rechts zijn opgeschoven, kiest Gudelj eieren voor zijn geld.”
‘Gek volk hier eigenlijk, haha’, denkt hij nog bij zichzelf als hij een immens gebouw binnenloopt dat voor supermarkt moet doorgaan. Hij versnelt zijn pas, want de training begint over een half uur al. Hij grist een plastic jerrycan-achtig voorwerp gevuld met een gelig goedje van een plank en loopt naar de kassa. Wat hij koopt weet hij niet, de tekens op het pak zijn nog onduidelijker dan de aanwijzingen van Frank de Boer.
Nemanja arriveert nog net op tijd bij de training. Hij gaat bij het hek staan en ziet hoe zijn ‘teamgenoten’ het trainingsveld betreden. Een van hen roept in het voorbijgaan nog ‘Hey Nemanja, ben je je spullen vergeten?’, waarna hij, en enkele omstanders met hem, in lachen uitbarst. Gudelj lacht schamper terug. Zijn trainer ziet hem in het voorbijgaan staan met zijn handen in zijn zakken. ‘Hoi’ roept hij hem toe. De oefenmeester laat ruimte voor nog enkele woorden, waaronder mogelijk de voornaam van zijn nieuwe aanwinst. Na een kleine vertwijfeling, die te zien is in zijn ogen, laat hij het toch bij dit ene woord.
De ex-Ajacied steekt wijfelend een vinger op, knikt in het luchtledige en doet een paar passen opzij. Richting de hoek van het veld. Iets verder richting de vergetelheid. Hij blijft ongeveer veertig minuten kijken naar de pak ‘em beet vijfentwintig spelers die ronddartelen op het kunstgras. Als de partijvorm vijf minuten bezig is, heeft hij genoeg gezien. “Leuke voetballer, die John Obi”, mompelt hij in zichzelf op het moment dat hij zich omdraait en richting de uitgang struint. Hij stapt in de taxi die voor hem klaarstaat en laat zich thuis afzetten. De chauffeur kijkt blij verrast op als hij een random aantal briefjes in zijn handen gedrukt krijgt.
Thuisgekomen drentelt Gudelj naar de tafel en gooit zijn sleutels op het glazen designermeubel. Hij ploft neer op een stoel die minstens 30.000 euro moet hebben gekost en checkt nog even zijn bankrekening op de telefoon. Zijn hartslag verandert niet. Zijn mondhoeken krullen niet omhoog. Slechts zijn neusvleugels trillen licht.
Een kwartier later is Nemanja nog geen centimeter verschoven. Hij kijkt nog eens op zijn telefoon. Geen berichten. Met een nog langere zucht dan enkele uren geleden plant hij zijn elleboog op tafel en balt zijn vuist. Het ballen van de vuist is doorgaans een teken van kracht en strijdlust. Zo niet nu. De vuist is net groot genoeg om als ondersteuning te dienen voor de kin van de Serviër. Hij draait zijn ogen omhoog alsof hij diep moet graven in zijn geheugen. Langzaam dwalen zijn pupillen weer naar beneden, totdat ze verstijven. Nemanja staart naar buiten. Vanaf de 76ste verdieping van de luxe flat kijkt hij neer op een smoglaag die lijkt op een wolkendek zoals je dat ziet als je in een vliegtuig zit. Maar dan grijzer, grauwer, lelijker. Terwijl zijn ogen in gefixeerde stand blijven zegt een eveneens zuchtende stem in zijn hoofd ‘Och had ik maar…’