Het is een onderwerp dat de laatste maanden wat ondergesneeuwd dreigt te raken door de matige prestaties van de A-selectie en het functioneren van de directie: de jeugdopleiding. Toch is er ook met betrekking tot deze levensader van Ajax reden je als supporter zorgen te maken. De vaste volgers plaatsen steeds meer hun vraagtekens bij de koers die er gevaren wordt. Soms helpt het dan om via een verfrissende andere hoek naar een bestaande praktijk te kijken. De inzichten van de toonaangevende Nieuw-Zeelandse onderwijsgoeroe John Hattie zijn in het geval van Ajax uiterst bruikbaar.

Effectief onderwijs

Hattie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar  wat effectief onderwijs is. Op basis van ruim 900 meta-analyses heeft hij een ranglijst opgesteld van ingreepeffecten op leerprestaties (zie https://visible-learning.org/hattie-ranking-influences-effect-sizes-learning-achievement/). Een belangrijke conclusie is dat nagenoeg alles (ruim 96%) een positief effect heeft op de prestaties van leerlingen, of dit nou de klassengrootte is of de gezinsstructuur. Het is daarom zaak de basislijn voor wat werkt niet op 0 te zetten, maar op 0,40. Dit is namelijk het gemiddelde effect van ingrepen. Alles met een hoger effect dan 0,40 is dan ook de moeite waard in te voeren, terwijl alles wat een lager effect heeft beter vervangen kan worden. Wat dit concreet kan betekenen maakt het voorbeeld van een goede leerkracht duidelijk. Een goede leerkracht kan een leerling in een jaar onderwijs anderhalf jaar verder brengen als het gaat om zijn leerprestaties, terwijl een slechte leerkracht een leerling slechts een half jaar verder brengt. Het is allebei absoluut gezien progressie, maar wel met een enorm verschil. Dit heeft enkele belangrijke implicaties voor de vragen die een schoolleiding en een indivuele leerkracht zichzelf zouden moeten stellen. Een leerling heeft immers het recht op minimaal een jaar vooruitgang voor het leveren van een jaar inzet, zo stelt Hattie terecht. Een leraar moet volgens hem dan ook de volgende denkkaders hebben:

1. Ik zie het als mijn fundamentele taak mijn manier van lesgeven te evalueren aan de hand van het leren en de vorderingen van leerlingen;
2. Ik ben een ‘change agent’. Dat wil zeggen dat ik succes en falen van leerlingen afmeet aan wat ik wel en niet heb gedaan als leraar;
3. Ik vertel mijn leerlingen expliciet hoe succes eruitziet en wat de criteria zijn;
4. Ik zie toetsuitslagen en andere metingen als feedback over de impact die ik heb;
5. Ik werk met andere leraren samen om een gezamenlijk idee te krijgen van wat groei is en hoe kwaliteit eruitziet;
6. Ik ben vooral in dialoog, niet zozeer in monoloog;
7. Ik hou van een uitdaging en verwacht dus meer dan alleen ‘je best doen’;
8. Ik ben ervan overtuigd dat het mijn rol is om positieve relaties te ontwikkelen binnen de groep en binnen het lerarenteam;
9. Ik wil dat iedereen is ingewijd in het onderwijsjargon;
10. Ik zie fouten als kansen om te leren.

Collectieve verantwoordelijkheid

De jeugdopleiding van Ajax is weliswaar geen school, de parallellen met onderwijs zijn overduidelijk. Allebei worden ze geacht impactoptimalisatie na te streven op de leerprestaties van hun leerlingen. Waar een goede leerkracht zoals boven beschreven een groot verschil kan maken, geldt hetzelfde voor een goede jeugdtrainer in het voetbal. Voor de leiding ligt er eveneens een grote verantwoordelijkheid. Niet alleen door het aanstellen van kwaliteitsmensen die zich bewust zijn van hun impact op het leren, maar ook door een werkklimaat te creëren waarin leraren individueel en collectief de grootste impact hebben. Een van de grootste impacts op het leren van leerlingen heeft volgens Hattie de ‘collective teacher efficacy’ (1.57). Dit refereert aan het gezamenlijke geloof bij de staf dat door gezamenlijke actie ze een positieve invloed kunnen hebben op het leren van alle leerlingen. Om dit te bereiken zijn er drie voorwaarden:

1. Verregaande leraarinvloed, waarbij een leerkracht inspraak moet krijgen in de besluitvorming van de school;
2. Consensus over de doelen. Deze moeten helder en specifiek geformuleerd zijn en de staf moet vastberaden en capabel zijn deze te bereiken;
3. Leiders die inspelen op de behoeften van de staf.

Voor een leiding is het dus cruciaal het bovenstaande te faciliteren. Het verhaal tot nu toe is slechts een kleine samenvatting van het verhaal van Hattie, maar deze selectie is genoeg om de huidige praktijk binnen de Ajax-jeugdopleiding te analyseren. Waar ontbreekt het op De Toekomst aan?

Spelprincipes

Verreweg het meest bijzondere in speltechnisch opzicht binnen de Ajax-opleiding vind ik de verschillen die je per team aantreft in het type spits dat er rondloopt. Nieuweling Jaymillio Pinas scoort in Onder 16 veelvuldig, maar zijn grootste kracht ligt in spelsituaties waarin er ruimte voor hem ligt. Een type-Zivkovic zou je hem daarom kunnen noemen. Middenvelders zijn erop ingesteld hem zo snel mogelijk diep te sturen, iets wat mooi te zien is in de samenvatting van de wedstrijd tegen Feyenoord (zie https://www.youtube.com/watch?v=Dw-Ozh-Seco). Een totaal ander type spel dan bij Onder 19, waar er met Danilo en Sierhuis spitsen zijn die een type spel hebben dat meer op Ajax 1 aansluit. Dit verschil in het type spitsen is opmerkelijk omdat je een lijn verwacht in de opleiding, zeker omdat deze bedoeld is om jonge spelers klaar te stomen voor Ajax 1. Je zou het daarom als zorgelijk kunnen bestempelen dat middenvelders in Onder 16 nu zo snel mogelijk de diepte zoeken in ruimtes die je bij Ajax 1 niet hebt. Hoe waardevol zijn deze wedstrijdsituaties dan eigenlijk met het oog op de toekomst? Een gemeenschappelijk idee van succescriteria per positie lijkt te ontbreken. Met een beetje meer Hattie zou dit op te lossen zijn.

Heitinga

John Heitinga is geliefd bij veel supporters en staat dit seizoen voor Onder 19. Op basis van sentimenten wellicht begrijpelijk, maar onderzoek van onderwijskundige Wim van de Grift wees eerder uit dat leraren het plafond van hun presteren bereiken na minimaal tien jaar. Een gemiddelde ervaren leerkracht boekt volgens hem 10 tot 20 procent meer vooruitgang met leerlingen dan de gemiddelde startende leerkracht. Dit past bij het verhaal van Hattie, aangezien je in de praktijk via vallen en opstaan vaak meer leert over de impact op het leren en dus over wat wel en niet werkt. De vraag is dan ook of Heitinga met zijn uiterst beperkte trainerservaring wel de aangewezen persoon is om een zo groot mogelijke impact op het leren van de spelers te bewerkstelligen. Een mooie carrière als voetballer helpt ongetwijfeld iets in het begrijpen van details, maar het is een totaal andere functie dan jeugdcoach. Niet voor niets scout Ajax spelers voor Ajax 1 ook niet onder leraren. Van de grootste club in het land verwacht je een poging om de beste mensen aan te stellen en visie over wat die mensen moeten kunnen, maar dit lijkt te ontbreken. Dit alles sluit niet uit dat Heitinga ooit een topcoach wordt, maar dat is toch echt een vraag die pas in de toekomst te beantwoorden is. En ja, Louis van Gaal was ooit groen als hoofdcoach bij Ajax, maar deze man had al jarenlange ervaring in het overbrengen van wat hij verwacht. Die situaties zijn dus niet met elkaar te vergelijken.

Geschreeuw vanuit coaches

Op de velden van De Toekomst is er nog altijd regelmatig geschreeuw te horen vanuit de jeugdcoaches, al moet hierbij worden opgemerkt dat met het vertrek van Regilio Simons er wel iets in positieve zin is veranderd. De vraag is echter of geschreeuw past bij een veilig leerklimaat waarin fouten worden gezien als kansen om iets te leren. Een groot talent wisselen na vier mislukte acties is wellicht begrijpelijk, maar leer je zo’n jongen daarmee niet juist af wat hem in de toekomst onderscheidend kan maken? Met wat meer Hattie in de opleiding zou je persoonlijke records kunnen aanmoedigen. Geef bijvoorbeeld punten per geslaagde actie buitenom en binnendoor voor vleugelspelers, en waardeer acties die puur op snelheid worden ingezet minder. Zo kweek je minder types als – met alle respect – Jody Lukoki, maar speel je gericht in op de eisen die je in Ajax 1 stelt aan vleugelspelers. Ditzelfde geldt voor alle overige posities. Neem de middenvelders, die je mooi punten kunt laten scoren met een geslaagde steekpass met het verkeerde been en iets minder met het goede been. Laat ze punten scoren per geslaagde individuele actie, maar waardeer een lange pass op een counterspits beduidend minder. Het heeft immers weinig te maken met waar het straks in Ajax 1 om gaat. Definieer dus succescriteria en coach erop. Stimuleer het nemen van risico’s. Juist in de jeugd mag er geleerd worden. Laat verdedigers maar eens indribbelen met het verkeerde been, en verplicht ze tot het passen hiermee. Dat is leren. Hattie toont immers aan dat het een mythe is dat kinderen het meeste leren door dingen zelf uit te vinden. Ze hebben gerichte coaching en uitdagende verwachtingen nodig.

Consensus over het opleiden verwacht je terug te zien bij wedstrijden van de jeugdopleiding. Je wilt een gezamenlijk idee zien van wat kwaliteit is en wat de criteria zijn. Je verwacht daarom niet bij het ene team continu lange ballen te zien bij een achterstand en bij het andere niet of nauwelijks. Je verwacht geen totaal andere speelwijze door het soort spits te zien. Je verwacht ook niet bij het ene team snelle wissels te zien, terwijl een andere coach het presteert om binnen tien minuten vier keer een losse wissel door te voeren. Je verwacht ook niet dat er bij het ene team vier verschillende spelers binnen een wedstrijd de spitspositie bemannen, terwijl dat bij een ander team niet gebeurt. De rode draad lijkt beter te kunnen. Je mag niet tevreden zijn omdat spelers vooruitgang lijken te boeken. Hattie toont aan dat vooruitgang immers de normaalste zaak van de wereld is. De vraag is in welke mate je progressie ziet. Een collectief besef van de impact op het leren is daarbij van wezenlijk belang. Ik hoop daarom dat de volgende vragen volledig in de geest van Hattie op zijn minst gesteld worden:

– Wat willen we dat onze jeugdspelers weten en kunnen per onderdeel?
– Hoe kunnen zij aantonen dat ze zich de basiskennis en -vaardigheden eigen hebben gemaakt? Zijn we het eens over de criteria die we gebruiken om de kwaliteit van het spelerswerk te beoordelen en kunnen we deze criteria ook consequent gebruiken (succesindicatoren)?
– Hoe gaan we om met spelers die het moeilijk hebben en hoe verrijken we de stof voor spelers die het beheersen?
– Hoe kunnen we de gegevens over het leren van spelers gebruiken om onze individuele en collectieve beroepspraktijk te verbeteren?

Jan Verdonk